Dit pand was sinds april 1942 het woonhuis van het gezin van Matthijs Bennekers (1891).
Hij woonde hier met zijn Joodse vrouw Betsie Visser (1890) en hun zonen Paul (1923) en Hans (1926).
Matthijs werkte op het kantoor van zijn broer Frans, die woonde en een bontatelier had aan de Lange Bisschopstraat.
Nummer 119 heeft voornamelijk gefungeerd als doorgangshuis voor illegale werkers en Joodse onderduikers. Het zou om niet minder dan 53 personen hebben gegaan, schat de enige onderduiker die er bijna anderhalf jaar zat. Deze uit Amsterdam afkomstige Joodse vrouw (1921) getuigt thans als onderstaand. Daarnaast zijn er twee schriftelijke verklaringen uit november 1971. Eén opgesteld door bovengenoemde getuige en één van de hand van Matthijs. Beide zijn bewaard door een tweede getuige (1950), de zoon van de Amsterdamse onderduikster, tevens kleinzoon van Matthijs en Betsie.
Toen in mei 1942 de Jodenster verplicht werd droeg ik die niet. Ik had geen Joods uiterlijk. Wel verliet ik mijn ouderlijk huis in Amsterdam, ging elders in de stad wonen en hield contact met mijn familie. In augustus van dat jaar kwam mijn oproep. Mijn ouders verklaarden desgevraagd niet te weten waar ik was. In februari 1943 zou de hele familie opgehaald worden. Allen doken direct onder, op verschillende adressen. Mijn vader had tevoren voor mij een vals persoonsbewijs gekocht voor fl.400,-. Ik huurde nu ergens in Amsterdam een kamer. Na een paar maanden werd het ook daar te gevaarlijk. Van mijn moeder kreeg ik een adres in Woensel (Eindhoven). Hier woonde rechercheur Willem Duvigneau. Tegen betaling kon ik er met zes andere onderduikers verblijven. Toen een van die mensen werd gearresteerd moesten wij daar met spoed weg. Ik kon terecht op het Eindhovense adres waar mijn moeder zat bij de familie Everaarts. Vervolgens zat ik een poosje bij zuster Buwalda in Amsterdam, daarna ging ik terug naar Everaarts (‘tante Marie’). Deze laatste bracht mij in december 1943 naar Deventer, waar Gijswijt (Gieterijstraat 28) mij aan het station overnam. Hij bracht mij bij Van den Dool (D.G. van der Keesselstraat 12), later bij Loderus (Zwolseweg 159) en tenslotte bij Bennekers. Ook niet zonder risico, want twee huizen verder, op Zwolseweg 123, woonde de Ortskommandant van Deventer. Ik zat later in verband met illegaal werk ook wel eens bij Pruim (Lagestraat 75), bij Frans Bennekers (Lange B. en in Gorssel) en bij de firma Dullaert in de Lange B.
Bij Bennekers deed ik huishoudelijk werk, maar nooit boodschappen. Ik bracht bonkaarten, voedsel en geld rond voor de illegaliteit, eenmaal per week HET PAROOL en ook wel DE WAARHEID (illegale bladen). Gewoon overdag, natuurlijk zonder ster. HET PAROOL kwam uit Huize Quatre Bras bij Eefde (de heer Meijer). Vrouwen hadden in de bezettingsjaren minder last van straatcontroles dan mannen, vandaar dat ik ook koerierster was. Reeds tijdens de bezetting was ik op de hoogte van andere onderduikadressen in de buurt. Ik herinner me van de bevrijding dat de Joodse kinderen die uit de woning van Blokker (J.P. Sweelinckstraat 11) te voorschijn kwamen er erg bleek uitzagen.
Matthijs, Betsie, hun zonen en de Joodse onderduikster overleefden de oorlog. Frans Bennekers werd op 21 september 1944 in Gorssel door de bezetter in gijzeling genomen in verband met dwangarbeid aan de IJssellinie. Hij is nog diezelfde dag geëxecuteerd.