Destijds werd dit huis ook wel Us Honk genoemd.
Vanuit dit huis zagen Catharina Margina van Zanten-Busscher (1901) en haar beide zonen vroeg in de ochtend van 22 januari 1943 de goederentrein geparkeerd staan. In deze trein zaten elfhonderd patiënten en verpleegsters van het Joodse krankzinnigengesticht Het Apeldoornse Bos die rechtstreeks van Apeldoorn naar Auschwitz werden vervoerd. Een(1931) van de zonen heeft wat hij toen meemaakte als volgt beschreven:
De trein moest even wachten voor een onveilig sein. Hij bestond uit een aantal gesloten goederenwagons maar de eerste wagon was een personenwagon zodat al direct het vermoeden ontstond dat het een trein met gevangenen was. Dit vermoeden werd nog versterkt omdat de bewaking in tegenstelling tot andere transporten niet uit gewapende weermachtsoldaten bestond maar uit gewapende SS-ers, die onmiddellijk uitstapten nadat de trein tot stilstand was gekomen. Zij hadden meer aandacht voor de straat dan voor de trein. Toen mijn moeder door de ramen van de tuindeuren naar de trein keek zag ik haar hand naar de mond gaan en hoorde ik haar verschrikt stamelen ,,Nee toch, oh mijn God”. Om beter te kunnen zien liep ik naar de voorkamer maar mijn moeder riep ,,Onmiddellijk terugkomen” en wel op een toon die ik maar weinig had gehoord en duidelijk geen enkele tegenspraak duldde. Toen ik voor de ramen van de tuindeuren in de achterkamer ging staan om te kijken siste mijn moeder ,,Terug, niet voor het raam”. Een eindje van het raam af staande bekeek ik de trein en wat mij toen opviel was dat door de getraliede ventilatieopeningen van de goederenwagons mensen naar buiten keken die, zover je dat kon zien, in het wit gekleed waren. Daarnaast kon je vaag zien dat een aantal mensen zwarte baarden hadden, iets dat echt bijzonder was omdat je in die tijd praktisch geen mensen met baarden zag, laat staan zwarte baarden. Om deze reden bleef ik ingespannen naar de trein kijken. Toen de gewapende SS’ers weer waren ingestapt en de trein begon te rijden, zijn we onmiddellijk naar de voorkamer gegaan om door de ramen in de erker de trein beter te kunnen bekijken. Door alle ventilatieopeningen keken mensen naar buiten. Vanuit de voorkamer waren van sommigen de gelaatstrekken duidelijk te onderscheiden. Sommige van deze mensen trokken vreemde gezichten. Weer ging de hand van mijn moeder naar haar mond en weer stamelde ze meerdere malen half huilend en met intense afschuw ,,Oh mijn God, nee toch….. oh mijn God”, toen de goederenwagons aan ons oog voorbij reden. Met een schok begon ik te begrijpen wat ik zag. Het waren zo als men toen zei ,,gekken uit een krankzinnigengesticht”. De beelden van deze trein zijn me mijn leven lang bijgebleven.
De vader van dit gezin, de agent van politie Jan Gerrit van Zanten (1898), was op dat moment wegens nachtdienst nog niet thuis. Deze man heeft tijdens de bezetting een bijzondere rol gespeeld. In het voorjaar van 1943 kreeg de Deventer politie op last van de bezetter een nieuw hoofd, de SS-er J.J. Post.
Toen inspecteur G.H. ter Horst (Swaefkensstraat 45) binnen het corps om een vrijwilliger vroeg om als chauffeur op te treden van deze Post (en daarbij inlichtingen te verzamelen) heeft Jan Gerrit deze riskante taak op zich genomen. Hij heeft door tijdige informatie aan ‘goede’ agenten en aan De Ondergrondse velen het leven gered.
Catharina Margina was ook niet voor de poes. Zij vervoerde wapens voor de illegaliteit. Vanaf 1942 tot aan de zomer van 1943 gaven deze mensen circa 1½ jaar lang onderdak aan een Joodse vrouw uit Amsterdam. Begin 1943 eveneens korte tijd aan het Joodse gezin De Leeuw uit Deventer, dat daarna verkaste naar Achter de Hoven 57. Het huis was bovendien een doorgangsadres voor Joden en verzetsmensen. Door beschietingen en bombardementen (de brug over de IJssel!) werd Us Honk in december 1944 onbewoonbaar.