Op dit adres woonde de familie Koster-van Laar.

voormalig woonhuis Koster KolkwegDecennia na het einde van de oorlog moest het huis plaatsmaken voor nieuwbouw. Een plaquette aan de onderdoorgang van de Hoge Rij herinnert aan wat hier tijdens de bezetting is voorgevallen. Op 10 augustus 2017 is voor de plaquette een struikelsteen gelegd voor zoon Anton Koster.

Willem Koster (1888) werkte als magazijnbediende in de zaak van de Joodse familie M. Adelaar, Grote Overstraat 67 (de naam M. Adelaar staat nog steeds in de gevel). Zijn vrouw Gerrigje Koster-van Laar (1891) was voor haar huwelijk hulp in de huishouding. 

28 Koster groot

Er waren acht kinderen, waarvan er in 1942 nog zeven thuis woonden. Zoon Hans Koster (1927) vertelt dat Ru Adelaar(1888-1943) en Eduard Adelaar (1879-1943)  - die in de buurt woonden - in de eerste oorlogsjaren hier regelmatig naar de Engelse radio kwamen luisteren. Dat viel zo op dat in 1942 een ‘foute’ politieman langskwam. Blijkbaar waren zij verraden, onbekend door wie. Gerrigje gaf als smoes dat ze kwamen omdat haar oudste zoon Anton (1916-1945), die eerder bij Hembrug in Amsterdam werkte, daar ontslagen was en nu bijgeschoold moest worden. Of dat geloofd werd? De radio werd tenslotte ingeleverd. Eind 1942 moesten de beide families Adelaar verplicht verhuizen naar het Joodse getto in Amsterdam. Alle meubels werden ingeladen vertelt zoon Hans Koster. Zijn vader gaf de heren een hand en zei dat hij hen nooit zou weerzien. Zij zeiden: Willem, niet zo somber, de Joodse Raad zal wel weten wat ze doen. Zijn vader zei tegen Hans dat hij vermoedde dat beide families Adelaar na Westerbork naar een ver kamp zouden moeten gaan. Dat zijn werkgever Frans Adelaar onderdook wist Willem vermoedelijk wel. Maar daarover heeft zoon Hans nooit iets van hem gehoord.

Er waren in dit huis drie slaapkamers. Voor de ouders een op de begane grond. Op de verdieping een voor de jongens en een voor de meisjes. Er stonden ook nog twee bedden op de overloop. In het voorjaar van 1942 kwamen een jongen van twee, Bernard B. (1942) en een meisje van drie jaar, Lenie B. (1939) uit Oss (waar hun vader huisarts was) en een Joodse man, Jules K. (1900) ‘logeren’. Bernard sliep bij zoon Hans in bed, hij was als een broer voor hem. Lenie sliep bij één van zijn zussen. Later hoorde Bernard dat hun ouders ondergedoken waren in een kelder in Leiden. De kinderen B. kwamen wel eens in de tuin, maar nooit in het gangetje naast het huis.

Jules K. was een ‘handelaar in alles’ uit Amsterdam. Met hem kwam er ook weer een radio in huis. Die stond onder een bed in de jongensslaapkamer. Hij luisterde naar de Engelse zender en noteerde wat hem van belang leek voor De Ondergrondse. Het papier hiervoor werd aangeleverd door een oom van Hans, die directeur bij Kluwer was. Er was ook een zender in huis, maar daar kon niemand mee omgaan. Gerrigje vond dat wel goed want ze was als de dood dat dit apparaat gepeild zou worden.

Voor Jules K. was er een afsluitbare schuilplaats onder het schuine dak. Vijf december 1943 herinnert Hans zich heel goed. Hij speelde Zwarte Piet, Jules Kan was Sinterklaas. Via het gangetje zijn ze naar de voordeur gelopen. De enige keer in al die jaren dat Jules K. buiten kwam.

Jules K. heeft aan zijn zoon (Lex 1948) verteld, dat in het laatste oorlogsjaar ook nog het illegale blad Het Vrije Woord uitgegeven werd, gestencild op (wederom) papier van Kluwer. 

Verder waren er geen Joodse mensen in huis, maar wel vaak koeriersters, die bonnen en geld brachten en overnachtten. Het geld kwam uit Amsterdam.

Er was altijd genoeg te eten. Willem ruilde wol van textiel groothandel Adelaar bij boeren tegen levensmiddelen.

In 1943 is er een keer controle geweest door een Nederlandse SD-er. Toen hij het portret van Koningin Wilhelmina zag hangen, gaf hij te kennen dat zoiets een schandaal was bij rode socialisten. Gerrigje schold hem toen de huid vol.

Bij razzia’s na september 1944 werd gezegd dat de onderduikkinderen Lodenstijn heetten en geëvacueerd waren uit Nijmegen (waar geen bevolkingsadministratie meer was). In het najaar van 1944 vreesde men bombardementen op het NS station. In Lettele zat een boer Groot Lipman, met wie Willem in dienst was geweest. Daar hebben Willem, Gerrigje en de vijf jongste kinderen enkele weken in de stal verbleven, samen met de ’Lodenstijns’ en Jules Kan. Terwijl ze daar waren kwam de SD voor zoon Anton, die er niet was. Ze namen zijn broer Willem mee. Anton meldde zich vervolgens, mede omdat hij vreesde dat ze de boerderij grondig zouden doorzoeken, waarbij de Joodse mensen gevaar liepen. Via de Oxerhof en de Kruisberg is hij in Neuengamme terechtgekomen. Later ís hij in Duitsland overleden.

Zoon Jan vervoerde wapens, zijn wederwaardigheden zijn legendarisch. Hans haalde met een ezelkarretje warm eten op aan de Sijzenbaan en verrichtte dwangarbeid bij de IJssellinie op landgoed Het Schol. Broer Anton had bij de Hembrug geleerd hoe hij moest omgaan met springstoffen. Hij heeft herhaaldelijk met anderen (waaronder zijn verloofde Gerritje Achterkamp) aanslagen gepleegd op de spoorlijn Deventer-Zuphen. Op een dag in najaar 1944 zitten Anton, Geertje en twee anderen ’s ochtends na zo’n aanslag in de huiskamer wapens schoon te maken. Hans is boven. De bel gaat. Gerrigje ziet door het kijkgaatje dat het om Grüne Polizei gaat. Ze zegt door de gesloten deur dat ‘melkboer even moet wachten, want de meiden hebben de pannen niet schoon gemaakt’. De twee ‘anderen’ komen over de schutting weg. Gerrigje pakt de wapens in het tafelkleed en legt dit in een hoek van de kamer. Willem pakt de munitie en legt die onder het stro in de schuilkelder in de tuin. Een politieman verliest zijn geduld en klimt over het hek aan de straatkant van het gangetje. Scheurt daarbij zijn jas, gaat terug. Gerrigje opent met een pan in de hand de voordeur, en doet alsof ze schrikt, De Polizei komt binnen. Ze zoeken geen wapens maar mensen, voor de Organisation Todt. Broer Wim, die bij de PTT werkt, wordt ondanks zijn Ausweis meegenomen. De ouders, Anton en Geertje worden met rust gelaten. Toen Hans beneden kwam was Gerrigje verstijfd van angst, Willem was rustig.

Alle Joodse mensen hebben overleefd. Bernard vertelt dat hij meer dan twee jaar hier de jongste onderduiker was. Zoon Hans heeft af en toe nog contact met hem. Een kleinkind (1940) uit Haverstraat 48 getuigt dat zijn grootouders na de oorlog jarenlang welkom waren als logé in Oss en Amsterdam.

Ook de oudste dochter (1914) Wilhelmina Brand-Koster heeft in haar huis (Haverstraat 28) Joodse mensen verborgen. Haar zoon (1940) vertelt dat hij de Joodse kinderen tijdens een bezoek aan zijn grootouders een keer heeft gezien.

Het echtpaar werd in 1979 door Yad Vashem geëerd met de onderscheiding Rechtvaardige onder de volkeren.

 

  

Het adres op de kaart