Grietje Klein Woolthuis-Birza (1880) was fabrieksarbeidster.
Zij woonde na de dood (1920) van haar man alleen in dit rijtjeshuis, acht huizen voor het einde van de Verlengde Kazernestraat. Alle huizen aan deze straat zijn enkele jaren geleden verdwenen, er staat nu hoge nieuwbouw. Twee getrouwde kinderen van Grietje woonden destijds in De Hoven. De buren waren eraan gewend dat de overgordijnen overdag altijd dicht waren. Zij wisten dat Grietje dan in de Daimfabriek aan het werk was.
Op een avond in 1942 is een Joods echtpaar uit Amsterdam bij haar ingetrokken. Het is er tot aan de bevrijding gebleven. Toen het op die dag te voorschijn kwam waren de buren stomverbaasd, getuigt haar oudste kleinzoon (1939). Dat ze niets gezien hadden was vanwege de immer gesloten gordijnen nog tot daar aan toe. Maar deze huizen waren heel gehorig! Getuige, die er met zijn vader of moeder vaak kwam, herinnert zich dat de onderduikers zich daarom stil moesten houden. Zacht praten en vooral nooit de WC doortrekken als Grietje er niet was. Ze zaten altijd in het donker in de huiskamer aan de achterzijde. De trap naar boven was dicht bij de voordeur. Kwam er ’s avonds onverwacht bezoek voor Grietje - wat zelden gebeurde - dan konden ze daar geen gebruik van maken, en verschool het echtpaar zich op het toilet. Alleen als het donker was stonden ze wel eens in de tuin. Aan de achterzijde was daar een schuurtje met een puntdak, waardoor ze niet in het zicht kwamen van de achterburen in het Hoornwerk.
Een broer van bovengenoemde getuige (1949) vult aan dat hij altijd gehoord heeft dat Oma Grietje er (ondanks haar normale werkdag in de fabriek) voor zorgde haar levensmiddelen in verschillende winkels in te kopen, zodat het niet opviel dat ze aanmerkelijk meer kocht dan nodig was voor een alleenstaande vrouw. De vader van beide getuigen haalde melk en andere eetwaar bij boeren in Terwolde, en bracht dat in een mand op de fiets naar het huis van zijn moeder. Hij had een sleutel en kon onopvallend achterom naar binnen. Vanwege de controle bij de brug zat de oudste getuige vaak bovenop de fietsmand.
Haar huis diende daarnaast als veilige doorgangshaven voor bemanningsleden van neergeschoten geallieerde vliegtuigen. Dat gebeurde in verband met de Joodse onderduikers echter slechts incidenteel. Een verzameladres voor dergelijke piloten was de sigarenwinkel annex boekbinderij van J.D. Franken aan dezelfde Verlengde Kazernestraat op nummer 13. Als ze daar omhoog zaten met de opvang kon een bemanningslid voor een nacht bij oma terecht.
Beide getuigen beklemtonen dat oma Grietje nooit sprak over wat zij gedaan heeft, ook niet na de oorlog. Dat zij dergelijke risico’s nam om anderen te redden had te maken met haar geloof. Zij was lid van de Gereformeerde Kerk aan de Smedenstraat. Daar ontmoette zij mensen als Ds. H. Mulder, ouderling L. van der Wal en N. Sybesma, leraar Frans aan de Chr. MULO Polstraat . Deze laatste was een centrale figuur in de landelijke organisatie voor hulp aan onderduikers. Aan hem zou zij op een zeker moment gezegd hebben dat zij bereid was Joden te verbergen, en van het een kwam het ander.
De voorgeschiedenis van deze onderduik is bijzonder. In Amsterdam werden vanaf 1942 systematisch wijken uitgekamd op Joden. De slachtoffers kregen bericht wanneer zij aan de beurt waren om opgehaald te worden. Dit Joodse echtpaar zat op een bepaalde dag te wachten in hun woning ((Meerhuizenplein 18 1 hoog). Maar nadat de benedenburen waren meegenomen zat de dag er voor de ophalers op. En de volgende dag begonnen zij per abuis bij de bovenburen. Toen is deze familie in Deventer ondergedoken.
Het Joodse echtpaar heeft na de oorlog jarenlang contact gehouden met Grietje en haar familie.