De meest gelauwerde Jodenhelper en verzetsheld in Deventer?
Dat was een moeder van zes kinderen, die er door oorlogsomstandigheden alleen voor kwam te staan. Zij werd niet alleen door Yad Vashem geëerd met de onderscheiding Rechtvaardige onder de volkeren (1991), maar ook gedecoreerd door de President van de USA, de Commandant van de Geallieerde Strijdkrachten, het Nederlandse Rode Kruis en het Nationaal Comité Verzetsherdenkingskruis. Op haar naam werd een boom geplant in het Westerweelwoud in Israël. Zij was vanaf 1940 bij de bezetter bekend wegens haar anti-Duitse gezindheid en woonde in dit huis vanaf begin 1944 tot aan de bevrijding.
Grietje van Doorninck-van der Spek (1894), verpleegster, was met man, 6 kinderen (1924 – 1933) en haar Indische baboe in augustus 1938 uit Palembang op verlof naar Deventer gekomen. Haar man moest kort voor de Duitse inval terug naar Indië, en bracht de oorlog in een Jappenkamp door. De familie woont aanvankelijk aan de Van Twickelostraat nummer 9. In 1999 schrijft de tweede zoon (1932) in zijn memoires: Op de verjaardag van Prins Bernhard in 1940 waste moeder met haar uit Indië meegebrachte baboe-kokkie Noersinah Kassisiattie, een oranje, een rode, een witte en een blauwe jurk. Zij hingen vervolgens die jurken in de goede volgorde aan de waslijn. Enkele onderwijzers van de Graaf van Buren School, die dit tafereel zagen, wendden zich tot mij (Adam) en zeiden dat ik naar mijn moeder moest gaan om te zeggen dat het verstandiger was die jurken te verwijderen. Moeder beloofde de jurken weg te halen, maar liet ze nog tien minuten hangen. Onverstandig maar we moesten nog veel leren. Het was nog het begin van de oorlog. Dat was inderdaad zo: 7 weken na de capitulatie.
Op 2 mei 1942 wordt voor Joden het zichtbaar dragen van een gele ster met een J verplicht gesteld. Blijkens het politiedagrapport van 4 mei 1942 worden op die dag aangehouden 21 mannelijke studenten (1917 – 1923) van de Landbouwschool, terzake dragen van een gele ster met diverse opschriften en (wegens hetzelfde delict) één leerling van de meisjes-HBS. Het is dochter Elisabeth, op dat moment 19 jaar oud is. De studenten worden vastgehouden, zij wordt heengezonden. Maar als het gezin in het voorjaar van 1943 bezwaar maakt tegen inkwartiering van Duitse militairen is voor de bezetter de maat vol. Er wordt beslag gelegd op have en goed en de hele familie moet Deventer verlaten.
Zij brengen de zomer door in een houten huisje in Epse en vinden na een half jaar een beter huis in Gorssel. Joden, Amerikaanse piloten en verzetstrijders duiken daar onder. Begin 1944 mag de familie weer terugkeren naar Deventer. Dat wordt dan dit huis aan de Tabakswal. Ook daar verblijven Joodse onderduikers, soms acht tegelijk. Dit waren het echtpaar De Leeuw- Frankenhuis, het echtpaar Kater, het echtpaar Noach- Frankfort en twee dochters Keizer. De twee dochters werden gearresteerd; alleen dochter Clara heeft de oorlog overleefd. Na een pauze zijn er toch weer andere Joodse onderduikers. Vanaf Dolle Dinsdag verbergt Grietje in dit huis Italiaanse partisanen, die uit het aanpalende, door Duitsers bewaakte, schoolgebouw ontsnapt zijn. In de daarop volgende (honger)winter zit het huis vol met onderduikers, die allemaal te eten moeten krijgen. Grietje komt dan bovendien (verpleegsters)handen te kort bij de verzorging van de talrijke slachtoffers van de bombardementen op de stad. Wanneer zij hiervoor van huis is nemen haar kinderen de huishouding over. Na de bevrijding blijkt een Joodse onderduikster een klacht tegen Grietje te hebben ingediend wegens geld. De klacht werd onderzocht en ongegrond verklaard. Anderzijds was er de hierboven beschreven Joodse erkenning, waarin drie van haar kinderen deelden.