Tegenover dit bovenhuis was destijds in de Davostraat de melkwinkel annex woonhuis van Brinks.
Een nichtje (1933) van Brinks, dat daar dagelijks kwam, getuigt als volgt: haar even oude neefje Arie vertelt haar dat er twee, voor ons onbekende Joodse dames aan de overkant bij De Weerd ondergedoken zitten. Haar oom hoort Arie dat zeggen en vraagt hoe hij aan dat verhaal komt. Arie antwoordt dat hij dat gehoord heeft in de winkel. De oom verbiedt vervolgens de kinderen op strenge toon daarover ooit iets aan anderen te vertellen. Anders zouden de Duitsers het horen en de Joden en de anderen doodmaken. Achteraf kan het nichtje van Brinks zich niet voorstellen dat de buren van haar oom (Mulder en Woolthuis) niet van die onderduik op de hoogte waren. Maar ze heeft van deze mensen, die zij goed kende, daarover nooit iets vernomen.
Een andere getuige (1931), die als kind veel in de Davostraat kwam, hoort eveneens tijdens de bezetting al dat daar Joden zitten, maar niet op welk nummer.
De metselaar Wilhelmus de Weerd (1911), die met vrouw en kind dit bovenhuis gedurende de oorlogsjaren bewoonde, is tijdens de bezetting langdurig ver van huis wegens dwangarbeid. Daarover was hij achteraf niet spraakzaam. Als zijn dochter (een derde getuige, geboren juli 1941) daarover later iets wilde weten moest zij altijd doorvragen. Mijn vader heeft moeten werken voor de Organisation Todt. Dat was bunkers bouwen in Zeeuws Vlaanderen. Deze werden gebouwd ter verdediging tegen een aanval van de geallieerden uit zee. Zij vertelt ook: Hij is in ieder geval ook in Duitsland te werk gesteld. Daar is hij gevlucht en ondergedoken in Drenthe. Uit bewaarde documenten blijkt dat hij in het laatste bezettingsjaar ook nog in de omgeving van Apeldoorn heeft moeten werken. Het is evident dat Jannetje de Weerd-van Schoonhoven (1911) er (met haar baby) tijdens de bezetting lange tijd alleen voorstond. Desondanks laat zij, op verzoek van haar zuster die in het verzet zat, twee joodse dames onderduiken, waarvan er waarschijnlijk één afkomstig was uit Amsterdam. Vermoedelijk verbleven zij in één of misschien twee van de slaapkamers. De dochter getuigt: de Joodse dames kwamen in april/mei 1943. Op een zekere dag is mijn moeder door een ‘goede’ politieagent gewaarschuwd dat er huiszoeking gedaan zou worden. Dat is ook gebeurd. Niet de Joodse dames, maar mijn vader werd gezocht. De dames waren op tijd ergens anders ondergebracht, en kwamen later terug. Zij zijn gebleven tot juni 1944.Toen moesten zij wijken voor familie uit Zeeland die geëvacueerd werd. De Duitsers dreigden de dijken door te steken ter verdediging van Nederland. De Joodse dames kregen een ander onderduikadres, onbekend waar.
Eind '44 wordt het pand Davostraat 9 onbewoonbaar t.g.v. een geallieerd bombardement gericht op de spoorbrug. De familie de Weerd-van Schoonhoven gaat met oom en tante uit Zierikzee inwonen bij de grootouders van getuige in de Borgelerstraat. In augustus 1945 is het huis weer zover opgeknapt dat zij kunnen terugkeren.
De Joodse dames hebben beide de bezetting overleefd. De derde getuige heeft evenals haar ouders en een jongere broer (1948) altijd contact met hen gehouden. Een dochter van een der onderduikers heeft als dank aan het echtpaar de Weerd–van Schoonhoven op hun naam een boom
(certificaat no. 09452 A.) laten planten in het Westerweelwoud in Israel. Toen één van de Joodse vrouwen omstreeks 1966 overleed kwam haar broer uit de USA over om de nalatenschap te regelen. Deze man vroeg aan het echtpaar De Weerd-van Schoonhoven om uit de antieke inboedel te nemen wat zij wilden. Zij hebben dat geweigerd.